PLUIMVEELOKET

OVER BEPERKING VAN EMISSIES, VERGUNNINGEN EN OPTIMALE INPLANTING VAN VEESTALLEN IN VLAANDEREN

 

Bij de bouw van een stal moet de veehouder met steeds meer factoren en hogere eisen rekening houden. De dossiers voor de nodige vergunningen worden daardoor steeds complexer en administraties en verleners van vergunningen beoordelen deze steeds kritischer. Een voldoende draagvlak met de omwonenden, in ons sterk versnipperde Vlaanderen, staat daarbij toenemend onder druk. De werkgroep Dierlijke productie van de ingenieursvereniging, gekend als ie-net, hield recent een studienamiddag rondom thema’s waar iedere veehouder tegenaan loopt tijdens deze procedure. Niet alleen het beperken van de emissies maar ook voldoende aandacht voor de inplanting van de stal in zijn omgeving wordt steeds belangrijker. In dit artikel wordt het eerste deel van de studienamiddag samengevat.

Het in te dienen dossier

Patrick Herijgers (DLV) mocht de spits afbijten door het wetgevend kader van de emissies voor te stellen. De titel van zijn presentatie was veelzeggend: “Waar lopen landbouwers tegenaan bij plannen voor de bouw van een stal?”. Welnu, tegen zeer veel zaken waarbij het milieukundig luik (met o.a. effecten op de luchtkwaliteit) niet van het minste is. Wel is het zo dat sinds februari 2017 er geen afzonderlijke aanvraag meer ingediend moet worden voor het verkrijgen van een stedenbouwkundige en een milieuvergunning. Er moet nu “maar” 1 dossier opgemaakt worden, met name de ‘omgevingsvergunningsaanvraag’; al vermeldt Herijgers er wel onmiddellijk bij dat dit geen administratieve vereenvoudiging inhoudt.

vier sprekers

De vier eerste sprekers (v.l.n.r.): Peter Demeyer (ILVO), Patrick Herijgers (DLV), Jo Van de Van (Prov. Antwerpen) en Koen Dewulf (Prov. West-Vlaanderen)

 

Naast het naleven van de verplichte verbods-en afstandsregels wordt steeds meer aandacht besteed aan de mogelijke effecten van de inplanting van een stal op de luchtkwaliteit. Deze emissies kunnen onderverdeeld worden in vier categorieën, nl. geur, ammoniak, stof (PM10 en PM2,5) en broeikasgassen (CH4, CO2 en N2O). Wat geur betreft, wordt deze bepaald via de IMPACT-methode. Hierbij wordt niet enkel rekening gehouden met de geur die verspreid wordt door het eigen bedrijf, maar wordt ook een clusterbeoordeling meegenomen waarbij ook de geur van nabijgelegen bedrijven een rol kan spelen in het al dan niet verkrijgen van een omgevingsvergunning.

Voor geur, ammoniak en stof bestaat er een kwantitatief beoordelingskader en zijn er instrumenten voorhanden om de vergunbaarheid van de projecten af te toetsen. Toch zijn er nog heel wat onzekerheden en hiaten bij deze instrumenten en beoordelingskaders waardoor het wettelijk kader soms onvoldoende kan onderbouwd worden en juridisch ter discussie kan staan.

Vergunningsaanvragen

Koen Dewulf, diensthoofd Vergunningen van de provincie West-Vlaanderen, startte zijn presentatie met de melding dat de deputatie die in eerste aanleg bevoegd is voor klasse 1 inrichtingen (grote veeteeltbedrijven) veel aanvragen binnenkrijgt. Vooral voor kippenstallen maar de laatste tijd ook voor windmolens. De bevoegdheid van de deputatie omvat de ingedeelde inrichtingen (de dieren zelf) en de stedenbouwkundige handelingen (de stallen) en desgevallend ook de vegetatiewijziging. Op de beslissing van de deputatie is beroep mogelijk bij de Vlaamse Minister voor Omgeving en wie verder de procedureslag wil aangaan kan deze beslissing nog aanvechten bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Dat het aantal dossiers voor aanvragen toeneemt is ook te zien in bijgevoegde tabel (tabel 1) met de cijfers voor West-Vlaanderen. In het totaal aantal vergunde dieren zitten ook de vernieuwde vergunningen terwijl de bijkomende wel degelijk de uitbreidingen of nieuwe plaatsen zijn.

Tabel 1: Evolutie van de vergunningsaanvragen in West-Vlaanderen

  2016 2017 2018
Dossiers* 136 144 162
Totaal vergund kippen
Waarvan bijkomend kippen


1 617 418
911 753

2 212 203
1 008 827
1 247 477
444 848
Totaal vergund mestvarkens
Waarvan bijkomend mestvarkens
95 545
19 414
92 058
22 701
106 380
18 569

* Enkel beslissingen over aanvragen klasse 1 veeteeltbedrijven

 

De binnengekomen dossiers worden eerst ruimtelijk en stedenbouwkundig afgetoetst. Daarnaast worden ze ook beoordeeld op specifieke punten zoals natuurwaarden (habitat- of vogelrichtlijngebied, PAS, VEN, natuurgebied, ...), de watertoets (overstromingsgevoelig gebied) en erfgoedwaarden in de omgeving. Wat dierenwelzijn betreft, is er geen koppeling met de vergunningsverlening voorzien.

Een zeer moeilijke afweging is het gezondheidsaspect. Er is geen advies voorzien vanwege Agentschap Zorg en Gezondheid. Duidelijke normen om dit te beoordelen zijn niet beschikbaar en daarom wordt het principe gehanteerd: “als voldaan wordt aan bv. de huidige emissienormen men ook voldoet aan het gezondheidsaspect”.

Koen Dewulf

Koen Dewulf: "Ook de administraties zoeken houvast en hanteren de huidige cijfers, ook al zijn er vrij grote onzekerheden"

 

Wettelijk kader inzake emissies

Aan de hand van enkele recente en concrete cases toonde Jo Van de Ven, teamverantwoordelijke van de dienst Omgevingsvergunningen van provincie Antwerpen, aan welke mogelijke uitdagingen er kunnen zijn voor de vergunningsverlener. De case voor pluimvee betrof een bestaand bedrijf dat wilde uitbreiden van 82.000 naar 200.000 braadkippen en zowel de bestaande als nieuwe stal ammoniakemissiearm wou inrichten. Bijkomend was dat het bedrijf in de buurt gelegen was van een Nederlands habitatgebied. Bij het aftoetsen van de vergunbaarheid werd rekening gehouden met het openbaar onderzoek, de 35 bezwaarschriften, de adviezen, de beslissingen en de beroepen van CBS en POVC (Provinciale omgevingsvergunning). Na bijkomende voorwaarden ter voorkoming van stofhinder, en het implementeren van een op dit ogenblik erkend ammoniakemissiearm systeem (Spiraflex-buizen) werd de vergunning verleend conform het gunstig advies van de POVC. Volgens Van de Ven komt het erop aan om “tot een robuuste aanvraag en vergunning te komen waarin zowel de aanvrager als de vergunningverlener hun weg vinden in het web van normen, emissiecijfers, instrumenten en toetsingskaders. Het ontwarren vergt echter vaak enig pragmatisme”.

De wetenschappelijke benadering

Onderzoeker Peter Demeyer (ILVO) lichtte vooreerst de doelstellingen van het Vlaamse beleid inzake luchtemissies in de veehouderij toe. Dit beleid vloeit voornamelijk voort uit het Europese beleid en moet rekening houden met enerzijds de sector en anderzijds de maatschappij. De sector heeft nood aan een werkbaar kader voor o.a. veehouders, stallenbouwers, toelevering en studiebureaus. Dit kader moet tegelijk ook toelaten om te beantwoorden aan maatschappelijke doelstellingen rond waterkwaliteit, NEC plafond, natuur, hinder, luchtkwaliteit, klimaat, etc.

Luchtemissies van ammoniak, geur, fijn stof en broeikasgassen hebben een impact op deze maatschappelijke doelstellingen. De impact van de stalemissies (grofweg berekend als het aantal dieren x emissiefactor) kan bijgestuurd worden door het aanwenden van technieken voor emissiereductie (aan de bron, of end-of-pipe). Demeyer pleit hier voor een integrale benadering van deze complexe problematiek zodat er afdoende kan rekening gehouden worden met de grote verwevenheid tussen de verschillende emissies. De complexiteit van emissies in de veehouderij wordt schematisch weergegeven in bijgevoegd schema (bron: ILVO).

Complexiteit van emissie

 

Volgens Demeyer kunnen twee impacttypes onderscheiden worden, nl. de ‘emmer’ en de ‘receptor’. Tot het eerste type behoren de meer generieke doelstellingen op Vlaams niveau, zoals die voor ammoniak in het kader van NEC of voor broeikasgassen en luchtkwaliteit. Deze emissies worden eerder als totaal voor Vlaanderen geëvalueerd (beeld van de emmer). Geurhinder, PAS en de gezondheid van omwonenden zijn voorbeelden van het receptortype, waarbij de evaluatie sterk afhankelijk is van lokale omstandigheden en emissies. De wetenschappelijke adviesverlening rond technieken voor emissiereductie moet rekening houden met deze 2 impacttypes.

Peter Demeyer

Peter Demeyer: "Er bestaan twee soorten impacttypes: de 'emmer' en de 'receptor'. De 'emmer' verzamelt alle emissies op Vlaams niveau en na verloop van tijd blijkt of de rand al dan niet bereikt wordt; de 'receptor' is locatiegebonden en ervaart de specifieke impact op het terrein"

 

Demeyer ging ook dieper in op de vele onzekerheden die nog steeds verbonden zijn met de problematiek van luchtemissies in de veehouderij. Deze onzekerheden maken dat wetenschappelijk advies uitbrengen geen sinecure is.

Besluit

Op basis van de cases blijkt dat een zeer goede dossiervoorbereiding toch iets meer kans geeft tot goedkeuring, al botst men toch op bepaalde limieten van de regelgeving die in sommige gevallen niet wetenschappelijk onderbouwd zijn (zoals afstandsregels). In andere gevallen worden wetenschappelijk onderbouwde systemen buiten de regelgeving dan weer niet toegelaten.

Alle sprekers waren eensgezind dat de zeer vele regelgevingen, die daarbij dikwijls niet op elkaar afgestemd zijn, het zeer complex maken voor alle betrokken partijen. Ook al houden de huidige cijfers grote onzekerheden in, ze zijn de enige houvast om beslissingen of adviezen te formuleren.

Tekst: Karolien Langendries (PLUIMVEELOKET) - december 2019