PLUIMVEELOKET

AMMONIAKVORMING AAN DE BRON AANPAKKEN: HOE DOE JE DAT? 

EEN REDUCTIE IN RUWEIWIT VAN HET VOEDER MET 10 TOT 20% LEVERT VEELBELOVENDE RESULTATEN!

 

Een reductie van 10 tot 20% in het RE-gehalte van het voeder tijdens de groeier- en finisherfase leverde veelbelovende resultaten op gebied van ammoniakconcentraties in de vleeskuikenstallen. Dat blijkt uit de eerste resultaten van het VLAIO-project KUIKEMIS, dat één jaar geleden van start ging en streeft naar een meer duurzame pluimveehouderij door ammoniakconcentraties aan de bron aan te pakken. Doctoraatsonderzoekster Madri Brink (ILVO) lichtte de resultaten toe tijdens de studienamiddagen Vleeskuikens van het Proefbedrijf Pluimveehouderij te Geel en Tielt. 

Hoe ontstaat ammoniak? 

Kippen nemen stikstof op uit het voeder en gebruiken dit voor hun onderhoud en groei. Onverteerde en overtollige stikstof wordt uitgescheiden via mest en urinezuur. Door microbiële reacties (afhankelijk van o.a. pH, temperatuur en vocht) wordt dit (deels) omgezet tot het gasvormige ammoniak (NH3) wat op zijn beurt de stal kan verlaten.  

Hoe beperk je de NH3-emissies?

Er zijn twee mogelijke strategieën om ammoniakemissies uit de stal te beperken. Ofwel neem je maatregelen nádat ammoniak gevormd werd in de stal, bv. door luchtwassers te installeren die de uitgaande lucht behandelen (end-of-pipe strategie). Ofwel probeer je de vorming van ammoniak in de stal te voorkomen door wijzigingen in het management aan te brengen voor wat betreft voeder, inrichting en ventilatie (brongerichte strategieën). Het vier jaar durende VLAIO-project KUIKEMIS dat ILVO samen met partners Proefbedrijf Pluimveehouderij en Innovatiesteunpunt Boerenbond startte in september 2018, koos voor deze laatste, innovatieve aanpak. 

Voedervorm en verlaagd RE-gehalte

Tijdens een eerste proef (foto 1), uitgevoerd op ILVO-DIER, bestudeerde men het effect van een verlaging in ruweiwit(RE)-gehalte en van de voedervorm op de stikstofexcretie en op de ammoniakemissies bij vleeskuikens. Er werd gekozen voor drie voeders met een verschillend RE-gehalte: een controlevoeder, een voeder met ± 10% RE-reductie en een voeder met ± 20% RE-reductie. Deze voeders werden ofwel als meel ofwel als pellets aangeboden, waardoor je zes verschillende behandelingen bekomt (3x2).

Proefopzet ILVO

Foto 1: In elk hok zaten 62 haantjes tijdens de proef. Elk hokje kreeg een verschillende behandeling toebedeeld (voeder met een bepaald RE-gehalte en ofwel meel- ofwel pelletvorm)

Rekening houden met behoeftes

Alle voeders werden in 3 fases gegeven (starter (dag0 – dag10), groeier (dag10 – dag28) en finisher (dag28 – dag39)). Bij de startervoeders werd geopteerd om nog géén verlaging in RE-gehalte door te voeren. De excreties in deze eerste 10 dagen zijn immers miniem en het belang van een goede start voor alle dieren kreeg prioriteit. Bovendien werd er ook voor gezorgd dat de verteerbare aminozuurverhoudingen gelijk bleven tijdens alle fases om zo te voldoen aan de behoeftes van de dieren. Hiervoor werden synthetische aminozuren toegevoegd waar nodig. 

Prestaties

Algemeen kan gezegd worden dat de prestaties (groei, voederconversie) slechter waren bij meel dan bij pellets (wat ook te verwachten was). Bij de pellets waren er gelijkaardige prestaties tussen de controlegroep en de 10% RE-reductiegroep; maar slechtere prestaties eens er 20% minder RE werd ingemengd in het voeder (fig. 1).

Grafiek groei

 Fig.1: Bij pelletvoeders was de groei tijdens de laatste periode bij de 20% RE-reductiegroep significant lager dan bij de 10% RE-reductiegroep. Tussen de controle en de 10% RE-reductiegroep was geen sign. verschil te zien in groei. Bij de meelvoeders was nergens verschil te zien. 

Vleeskwaliteit

Het slachtrendement lag lager bij meel dan bij pellets, maar er was geen significant verschil te merken tussen de verschillende RE-gehaltes. Bij de groep met 10% RE-reductie was de vleeskwaliteit gelijkaardig aan die van de controlegroep. Bij de groep met 20% RE-reductie was er echter bleker vlees te zien met een hogere scheurkracht (taaier) en met meer dooiverlies en dit zowel bij de meel- als de pelletvoeders. 

Strooiselkwaliteit

In de proef werd ook de strooiselkwaliteit gescoord na elke fase. Dit gebeurde door middel van een 5-punten scoresysteem (0 = droog tot 4 = nat & kleverig). Naarmate de tijd vorderde, werd de kwaliteit van het strooisel steeds slechter. Bij de pellets was er wel een beduidend slechtere strooiselkwaliteit te zien dan bij meel. Doordat de kippen meer voeder opnemen bij de pellets, nemen ze ook meer water op. Daardoor krijgen ze nattere mest en dat zorgt voor een slechtere strooiselkwaliteit. Een reductie in RE zorgde er wel voor dat de strooiselkwaliteit langer goed bleef.
De scores van de voetzool- en haklaesies waren gelijkaardig aan de strooiselscores. Ook hier waren betere resultaten te zien bij meel t.o.v. pellets en bij een lager RE-gehalte in het voeder. 

Deksel ammoniakmetingen

Foto 2: De NH3-concentraties werden met deksels gemeten op strooiselniveau om de strooisellaag niet te verstoren. 

Ammoniakconcentraties

De ammoniakconcentraties werden telkens op strooiselniveau gemeten d.m.v. deksels (foto 2) om de strooisellaag niet te verstoren. De metingen gebeurden op dag30 en dag38 op drie punten per hok gedurende 10 minuten per meetpunt. Wat bleek? Op beide tijdstippen werden significant hogere NH3-concentraties gemeten bij de controlegroep t.o.v. de reductiegroepen (fig.2). Tussen de 10% RE-reductie- en de 20% RE-reductiegroep was geen verdere daling te zien. Deze ammoniakconcentraties waren zowel voor meel als pellets gelijkaardig. 

grafiek ammoniak

Fig. 2: De NH3-concentraties op dag38 waren significant lager bij de 10% RE-reductiegroep en de 20% RE-reductiegroep t.o.v. de controlegroep. Tussen de reductiegroepen zelf was geen significant verschil meer op te merken. Resultaten bij meel- en pelletvoeder waren gelijkaardig. 

Samenvatting

Wat de voedervorm betreft kan men besluiten dat meelvoeders leiden tot een betere strooiselkwaliteit en tot minder voetzool- en haklaesies. Daarentegen zorgen meelvoeders voor slechtere prestaties en een lagere karkasopbrengst (tabel). 
Wat de RE-reductie in het voeder betreft kan men besluiten dat een reductie van 10% in RE (in groeier en finisher) zeker tot de mogelijkheden behoort en dit zowel in meel- als pelletvoeders. De reductie in RE verhogen tot -20% gaf geen bijkomende significante verminderingen in ammoniakconcentraties. Het gaf echter wel aanleiding tot een mindere vleeskwaliteit (bleker vlees met meer dooiverlies) en ook mindere prestaties. 

Samenvatting

 

Conclusie 

Het verlagen van het RE-gehalte in het voeder (in groeier en finisher) met 10% heeft positieve effecten op zowel prestaties- als dierenwelzijnsparameters. Ook de ammoniakconcentraties lijken hierdoor te verlagen. Kanttekening hierbij is wel dat de verteerbare aminozuurverhoudingen behouden moeten blijven, bv. door toevoeging van synthetische aminozuren. In dat geval is het verlagen van het RE-gehalte in het voeder een veelbelovende voederstrategie om de ammoniakconcentraties in de stal te verlagen. 
 

Auteurs: Karolien Langendries (PLUIMVEELOKET), Madri Brink (ILVO), Evelyne Delezie (ILVO)
Publicatiedatum: november 2019

Partners:

Logo ILVO    Logo Proefbedrijf   Logo Innovatiesteunpunt

Met de steun van: 

logo VLAIO